Rechercher dans ce blog

Sunday, June 12, 2022

Ze zat haar halve jeugd in de jeugdzorg, maar wat er echt mis was bleef geheim - NRC

Illustratie XF&M

Jeugdzorg Een vrouw die als baby is geadopteerd, probeert haar jeugd te reconstrueren. Ze gaat langs bij de jeugdzorg-professionals die haar hebben behandeld.

„Ga zitten.” In het kantoortje van zijn gezinshuis verontschuldigt de begeleider zich voor de stapeltjes papier overal – hij zit hier nooit –, en neemt plaats achter zijn bureau. De begeleider, je kent ’m goed, pakt er een handgeschreven briefje bij. „Ik hoop dat ik je kan helpen.”

Hij begint te vertellen, af en toe spiekend op het briefje dat hij heeft opgesteld vlak voor dit gesprek.

„Je kwam bij ons op de crisisopvang omdat het thuis niet goed ging. Je hebt hier tien maanden gewoond. Je ging naar een gewone school, had een paar vriendinnetjes, ging mee op kamp. In het begin was je erg teruggetrokken. Altijd lange mouwen aan, omdat je jezelf zeer deed. Je had veel verdriet, dat zagen wij ook wel. Je wilde er niet over praten. Later kreeg je minder schaamte.”

De begeleider kijkt op: „Je droeg volgens mij een groot geheim met je mee.”

Je jeugd is één grote blur. Van het kindertehuis in Azië als baby naar Nederland, op Schiphol in de handen gelegd van een onbekend gezin dat woonde in een afgelegen huis in een dorp, daarna ter observatie naar een instelling omdat het niet goed met je ging, toen weer thuis, vijf basisscholen, en vanaf je twaalfde weer in tehuizen op één, twee, drie, vier, vijf locaties.

Al die gezichten, al die plekken. Het duizelt, maar je staat nog overeind. Twintiger, Fitbit om je pols, alle plaatsen waar je hebt gewoond getatoeëerd op je arm. Mouwloos. Baan, vriend, nieuw huis, vrijwilligerswerk. En nu je als volwassen vrouw de regie over je leven hebt teruggepakt, is het tijd om de puzzel te leggen. De puzzel van je leven. Daarvoor heb je je eigen jeugdzorgdossier opgevraagd en ingezien. Want waarom heeft de jeugdzorg gehandeld zoals ze heeft gedaan. Dat wil je weten.

In dit verhaal geen namen, geen herleidbaarheid. De namen van alle betrokkenen zijn bekend bij de redactie, maar het is in ieders belang om ze niet te noemen. Je beschuldigt iemand van seksueel misbruik maar je hebt geen aangifte gedaan. Dat wil je nu ook niet, je hebt er goeie redenen voor – komen we later op terug. Juridisch staat dus niets vast. Maar je wilt dat de jeugdzorg ervan leert, daarom dit verhaal. En ook de jeugdzorg wil ervan leren, daarom werkt ze mee. Want jouw verhaal, zeggen behandelaren, is niet uniek. In de jeugdzorg verblijven talloze kinderen bij wie hulpverleners vermoeden dat er méér speelt dan ze weten. Alleen, kom er maar eens achter.

1. De eerste jaren

„Wij waren trots op ons adoptiespreekuur.” De kinderarts draait weg van zijn computerscherm en kijkt je aan. „Er werkten hier destijds veel oud-tropenartsen. De vaardigheden die zij hadden opgedaan in andere landen, wilden ze toepassen op adoptiekinderen in Nederland.”

Je bent door deze kinderarts één keer onderzocht, twintig jaar geleden. Dat was kort na aankomst en hij bekeek toen of je aids had, allergie, tbc. Was je goed ingeënt? Bijzonderheden?

Nieuwe adoptieouders waren blij met het spreekuur, vertelt de kinderarts. De adoptie nam in de jaren negentig een vlucht door een toegenomen ‘aanbod’ uit verre landen en adoptieouders moesten soms wennen aan een kind. Dat had een hele andere culturele achtergrond en een deel was getraumatiseerd door de omstandigheden waarin het in het herkomstland op de wereld kwam.

„En eh”, vraagt de kinderarts, „hoe heb jij je adoptie ervaren?”

Ik heb geen contact meer met mijn adoptieouders.

„Oh, dan realiseer ik me nog meer…”

Dat spreekuur waarop hij je onderzocht, legt hij uit, moet je zien met de ogen van toen. „Het was echt bedoeld voor ‘de medische kant’. Hoe zit het met de bloedwaardes, tropische ziektes? Een soort check-up.” En het was op de ouders gericht. Ter ondersteuning, hen een hart onder de riem steken, veel voorkomende vragen beantwoorden. Dat is nu echt anders, zegt hij, maar voor het sociale, psychologische welzijn van de kinderen was minder aandacht. „Als kinderartsen zeggen we wel: daar hebben we destijds oog voor gehad. Maar ik denk: dat was beperkt.” Geen punt, bij twee op de drie adoptiekinderen. Maar in sommige gezinnen verliep het stroef, en dat was niet altijd bespreekbaar. En dan was zo’n adoptiespreekuur meer zo van: nou, alles zit erop en eraan. Daarna ging je hup, de kaartenbak in. „Zoals iedereen.”

In je jeugdzorgdossier lees je terug over jezelf in die tijd. Je leest dat je ouders je geen gemakkelijke peuter vonden. Je zou veel krijsen en pas na een jaar voor het eerst lachen. Je zou wild zijn en in woede ontsteken als er thuis onverwachte dingen gebeurden. Gillen als een speenvarken. Grommen, je hele lijfje verstijfd. Je krabde je gezicht open en je benen en je kon zomaar wegvallen: dan draaide je plots met je ogen en viel je voorover.

Een hechtingsstoornis, daar leek het op. Want adoptie kan een stressvolle ervaring zijn: van de ene op de andere dag weggetrokken van je moeder, in een kindertehuis geplaatst, daarna de wereld over. Onder zulke omstandigheden gaan al je zintuigen open, je wordt een alert mens. En lang niet alle adoptiekinderen ervaren het zo, maar vroege stress kan de ontwikkeling beïnvloeden.

Plaatsing op een medisch kinderdagverblijf, adviseerden de artsen. Maar je adoptieouders wilden dat niet. Je bleef thuis.

Ze hebben het vast goed bedoeld, je adoptieouders. Zoals je van hen begreep wilden ze een kind geboren in mindere omstandigheden een beter leven bieden. Dat kind was jij. Ze gingen vooraf een traject in van een jaar waarin ze voorlichting kregen en een medische check en een screening door de Raad voor de Kinderbescherming. Die screening, het gezinsonderzoek, had destijds niet veel om het lijf. Het bestond uit een huisbezoek en een evaluatie door de toekomstige ouders zelf met daarin hun achtergrond en motivatie. Een paar A4’tjes.

Je hebt die eerste jaren in je adoptiegezin, achteraf, niet als liefdevol ervaren. Je vond je adoptiemoeder onvoorspelbaar: het ene moment aardig, het volgende zomaar boos. Ook heb je altijd ervaren dat er onderscheid gemaakt werd tussen jou en de rest van het gezin – de biologische kinderen. Jij sliep op zolder, zij beneden.

Lees hier het verhaal van Marieke over haar problemen met de jeugdzorg: ‘Jij kan niet meer voor de kinderen zorgen, nooit meer’

Maar volgens de wet is een adoptiekind een kind als ieder ander. Dus toen je adoptieouders na de procedure waren goedgekeurd, beschikten ze over het volwaardig gezag en belandde je in de kaartenbak als iedereen. Niemand die je daarna nog vroeg of je wel oké was, of je in goede handen was beland.

Totdat het uit de klauwen liep, rond je zesde. Je ouders meldden zich opnieuw bij de zorg omdat ze vonden dat het thuis niet meer ging. Je had woedeaanvallen, dat zagen ze ook bij de scouting en op school. En je verwondde jezelf.

Je verbleef vanwege je automutilatie een aantal dagen in het ziekenhuis. Daar zagen de behandelaren dat de interactie tussen je ouders en jou was stukgelopen. Dat het je ouders moeite kostte om warmte en genegenheid voor je op te brengen, terwijl je dat vanuit je verleden juist zo nodig had. Je werd doorverwezen naar een psychiatrische kliniek voor kinderen om de diagnose vast te stellen.

In die kliniek verbleef je een half jaar en daar constateerden ze dat je vanwege je adoptieverleden een hechtingsstoornis had. Je kon boos en opstandig reageren om anderen op afstand te houden – om zo de controle over een situatie te behouden. Maar tijdens je verblijf ging het eigenlijk best goed en ook het automutileren werd minder. Het schooladvies werd regulier onderwijs: dat kon je best aan. Liever zo gewoon mogelijk, weten ze in de psychiatrie. Dat is altijd het beste. Dan heb je ook de meeste kans op goed onderwijs. En liefst wilden ze je nog wat langer houden om samen met je ouders te werken aan een stabiele thuissituatie. Want de behandelaren zagen dat je ouders onrealistische verwachtingen van je hadden en hadden het idee dat je thuis voortdurend in een uitzonderingspositie werd geplaatst. Ze vonden dat niet alleen jij, maar ook je ouders hulp nodig hadden.

Maar dat wilden je ouders niet. Ze dachten dat er méér aan de hand was dan een hechtingsstoornis en legden de oorzaak bij jou.

De relatie tussen behandelaar en ouders, weet de kinderpsychiatrie, is een van de grootste uitdagingen in het werkveld. Zeker bij een vrijwillige plaatsing, zoals in jouw geval. Dan hebben de ouders het gezag en ben je als hulpverlener voorzichtig in het uiten van kritiek. Je hebt de ouders nodig want zonder hun medewerking geen behandeling. En zonder behandeling verlies je het kind uit zicht.

Alleen bij sterke vermoedens van mishandeling zullen kinderpsychiaters aan de bel trekken en de kinderbescherming inschakelen. Maar die vermoedens hadden ze in jouw geval niet genoeg. En zo kon het dat je ouders jou, tegen de adviezen in, terug mee naar huis namen en je op speciaal basisonderwijs plaatsten. Zij bepaalden, zij hadden het gezag. Jij verdween uit beeld.

2. De latere jaren

Het ging thuis niet meer, vonden je ouders. Ze hadden vanwege je gedrag naar eigen zeggen geen andere keuze gehad dan sloten op de kamers installeren en een alarmsysteem op jouw eigen deur. De badkamer moest afgesloten worden, anders gebruikte je te veel shampoo. De bijkeuken moest op slot, anders goot je flessen wasmiddel leeg. De vriezer moest worden afgesloten, anders at je ’m leeg. Rauw vlees. Je zou stelen, destructief zijn, jezelf verwonden en seksueel gepreoccupeerd zijn. Met dat beeld werd je door je ouders zes jaar later – je was twaalf – opnieuw aangemeld bij de zorg.

Je kwam terecht in een kliniek met opname doordeweeks en behandeling voor het hele gezin. Dat was althans de bedoeling. Maar je ouders zagen dat niet zitten. Ze waren er niet aan toe om zelf in behandeling te gaan. De hele situatie had al een te grote wissel getrokken op het gezin. En dus kwam je noodgedwongen te wonen op een plek waar alle kinderen in het weekend naar huis gingen, behalve jij. Je kon het niet begrijpen. Waarom mocht jij in het weekend niet naar huis en de anderen wel? En waarom zat je daar eigenlijk?

„Eigenlijk wisten we daar geen antwoord op.” Drie medewerkers zitten tegenover je aan tafel, in de kliniek waar jij destijds verbleef. „Je was zwaar beschadigd, timide. Dat zagen we wel. Je sneed jezelf, doorslapen lukte niet, je zelfbeeld was laag. Maar we zagen je nóóit opstandig.”

Wat zagen jullie dan wel?

„Goeie vraag…. Boze buien… ook niet.”

Andere dingen?

„Weinig…”

Tot niks?

„Misschien wel niks.”

De kliniek hield desondanks je shampoo, douchegel en tampons in beheer. Als je die nodig had moest je erom vragen. Want je zou er niet mee om kunnen gaan en de tubes leeggieten, dat hadden ze van je ouders begrepen: alles achter slot en grendel om wangedrag te voorkomen.

Eén keer overtrad je inderdaad de regels. Werd de kliniek gebeld door de Jumbo omdat je was vastgelegd op camera terwijl je een doosje tampons had gestolen. Natúúrlijk deed je dat, beseffen de behandelaren achteraf. Want steeds moeten vragen om tampons is vreselijk. Maar ze luisterden naar je ouders en gingen mee in het beeld dat zij van je gaven. Omdat ze met hen in contact wilden blijven. Dat was de enige manier om tot een gezamenlijk behandelplan te komen, zij hadden het gezag.

Nu zou dat anders gaan, daarvan zijn ze overtuigd. De visie op jeugdzorg is in de afgelopen tien jaar veranderd. Destijds werden kinderen vaker opgenomen. Nu gebeurt dat veel minder en wordt er vooral therapie aan huis gegeven. Nu zouden ze nóg meer adviseren dat het hele gezin in behandeling zou gaan. Een deel van de problemen die een kind heeft – is het inzicht – is verklaarbaar door de interactie in het gezin. Thuis, dáár gebeurt het. Dus dáár wil je kijken hoe het gaat.

Maar bij jou thuis zijn ze destijds nooit geweest. Je woonde afgelegen, ver weg. De zorg was nog niet gedecentraliseerd. En de behandelaren hebben destijds echt wel geprobeerd om op huisbezoek te gaan, achter de voordeur te kijken. Maar je ouders wilden niet.

En omdat je op een behandelplek verbleef en niet op een woonplek, werd je na vier maanden overgeplaatst naar de crisisopvang. En na tien maanden verbleef je wéér in een andere kliniek. Anderhalf jaar lang. Je hebt er drie meidengroepen zien komen en gaan. En omdat je opnieuw de enige was die telkens in de weekenden niet naar huis ging, verbleef je eens in de maand een nachtje in een gezinshuis – een woonhuis met maximaal vijf andere kinderen en twee gezinsouders. Daar leek het nog het meest op een normaal ‘thuis’.

Illustratie XF&M

Een shampoofles leeggieten? Rauw vlees eten? Nooit hebben ze je opstandig gezien, of vreemd gedrag zien vertonen. Ze vonden je overal een nette jongedame, sociaal, lief, zachtaardig, ondernemend, en op het vmbo haalde je prima cijfers. Tegelijkertijd was je zo gesloten als een oester. Je zonderde jezelf soms af, in je ogen een lege blik. En je bleef jezelf snijden.

Toewerken naar stabiliteit in het gezin door samen met je ouders in behandeling te gaan. Dat was telkens het plan. Maar je ouders waren er nog altijd niet aan toe. Je moeder sprak je amper en de twee vaste belavonden in de week met je vader verliepen moeizaam. Je wilde dolgraag naar huis en was telkens teleurgesteld als je aan de telefoon hoorde dat het niet kon. En soms kwam hij op bezoek. Dan gingen jullie tafeltennissen in de tuin, een balletje gooien. Of je vader nam je mee in de auto voor een uitje naar La Place.

Twee dingen vielen op. De begeleiding zag dat je blij was om hem te zien. Maar ze zagen bij jou ook een bange, hulpeloze blik tijdens zijn bezoeken. Je wilde altijd in het zicht blijven als hij er was. En na zo’n uitje oogde je vermoeid. Dan zat je somber en stilletjes in een hoekje op de bank en wilde je gelijk naar bed. Dat was anders nooit.

Wanneer moet een behandelaar ‘de’ vraag stellen? Het is een kwestie waar elke hulpverlener in de jeugdzorg wel eens mee worstelt. Soms zijn er vermoedens. Maar daarmee is die ene vraag nog niet gesteld.

Een kind moet ervoor open staan en dat is lang niet altijd zo. De begeleider van het briefje, die van het begin van dit verhaal, kon jouw ‘geheim’ wel raden. Maar hij heeft zijn vermoedens nooit aan jou geuit. Want nog veel meer kinderen die hij behandelt kampen met hechtingsproblemen en vaak hebben die kinderen ‘een hoepel’ om zich heen. Dat zag hij ook bij jou. Je was gesloten, hield afstand. En zo’n geheim, daar had hij het dan wel over met de orthopedagoog. Maar jij wilde het gewoon niet vertellen. En als je als hulpverlener dan doorvraagt, raak je elkaar kwijt.

Het deksel van de beerput trekken, zeggen ze, dat moet een kind zelf doen. Als het er klaar voor is. Desnoods over tien, twintig, dertig jaar. Misschien wel nooit. Want als je zomaar gaat trekken, dan kun je ook iets stuk maken en dan zet je als hulpverlener de behandelrelatie op het spel. Zeker als iemand zo gesloten is en het bij vermoedens blijft, zoals bij jou.

Ingewikkeld zijn ook de tegenstrijdige signalen die een kind soms afgeeft. Je hoopte thuis te kunnen wonen, je wilde niets liever dan dat. En als je vader langs kwam en jullie samen buiten iets leuks gingen doen, vloog je hem zowat in de armen. Zulk gedrag is achteraf ook te verklaren door jouw sterke afhankelijkheid van je vader. Hij was zowat je enige contact buiten de instelling. Maar dat maakt het herkennen van mogelijk misbruik nóg lastiger.

Een kind moet zelf het deksel van de beerput trekken. Als het er klaar voor is

En ja, tijdens therapiesessies kon je dissociëren. Dan was je tijdens het gesprek plots helemaal afwezig. Stil, bedeesd. Alsof je uit je lichaam trad als een nare herinnering te dichtbij kwam. Lijfsbehoud. Zoiets hoort bij trauma, hulpverleners komen het vaak tegen. Maar welk trauma speelde nou bij jou? Hulpverleners lazen in je dossier over ‘adoptie’, ‘forse problemen’, ‘vroege uithuisplaatsing’, een thuissituatie die voor het hele gezin traumatisch was geweest. En telkens weer die onrust van het verhuizen, van kliniek naar kliniek. Je hele leven het gevoel hebben dat je er niet bij hoorde, dat je anders was, en daarin telkens worden bevestigd. Ben ik wel goed genoeg? Wie ben ik? Kan ik jou wel vertrouwen? Je zelfbeeld daalde tot onder nul. Dat kon het trauma óók zijn.

Signalen van misbruik, daar zijn in de jeugdzorg protocollen voor. Die signalen zagen ze ook bij jou. Ze hebben er op doorgevraagd, vaak genoeg. Juist omdat in zo’n meidengroep er altijd wel een paar zitten bij wie ze er de vinger niet achter krijgen. Meiden zoals jij. De vragen stellen ze op een laagdrempelige manier. Tijdens het tafeldekken, de afwas. „Oh? Een jongen ontmoet? En stel je voor… er zit er eentje aan je…” Maar dat is balanceren. Je kunt niet dezelfde vragen blijven stellen, en misschien leg je wel woorden in de mond. Daarom is het ook op andere manieren bij jou geprobeerd. Met hoepels in de gymzaal, bolletjes wol, ik-wil-iets-zeggen-maar-ik-weet-niet-hoe-kaartjes die je kon neerleggen in het kantoor van de groepsleider, zodat je niet hoefde te vertellen. Want je kwam van ver. Je vond het moeilijk om jezelf te uiten. Je zelfbeeld was zo laag, alleen al werken aan jouw basisvertrouwen, jou laten beseffen ‘je hoeft niet weg, wij zijn er voor je’, kostte tijd. Pas daarna konden ze werken aan je basisemoties. En pas dáárna aan jouw zelfbeschadiging, aan schaamte, schuld, lichaamsbeeld; thema’s die passen bij seksueel misbruik.

Hulpverleners zijn ook beducht om vals te beschuldigen. Als kinderen een voogd hebben die over hen beslist, dan ligt de drempel om iets bespreekbaar te maken misschien lager. Dan kun je ook makkelijker een behandeling beginnen die ouders niet wenselijk vinden. Maar in jouw geval hadden je ouders nog altijd het gezag. Je was niet gedwongen uithuisgeplaatst, zoals veel andere kinderen in de jeugdzorg. En ja, er waren wel twijfels over hun zorg voor jou. Meerdere keren is er contact met Bureau Jeugdzorg geweest en is overlegd: moet er een gezinsvoogd bij betrokken zijn? Maar telkens werd besloten dat het toch niet hoefde. Want dan waren je ouders er precies op de momenten dat ze er moesten zijn. Om een handtekening te plaatsen onder een declaratie, een behandelplan.

Lees ook het onderzoeksverhaal: volgens jeugdzorg had Erik Anders gewoon een slecht huwelijk

Bovendien ging het door de behandeling steeds beter met je. De ogen die je tijdens creatieve en beeldende therapie tekende kregen invulling. Ze toonden soms verdriet. Jezelf afsluiten, die ‘lege blik’ van het begin, kwam steeds minder voor. Je durfde op te komen voor jezelf, emoties te bespreken. En als je vastliep ging je muziek maken, songteksten schrijven, zingen. Je durfde steeds meer van jezelf te laten zien, het krassen werd minder en je liet ook de therapeut meer toe. Ze kwam dichterbij. En om dán eventuele vermoedens te uiten, in die opgaande lijn, met het risico dat je ouders de hulpverlening stopten?

Hadden we het kúnnen zien, vragen sommige behandelaren zich af. „Wat denk jij zelf? Hádden we meer kunnen zien? Hádden we meer kunnen vragen?”

Ik kon inderdaad stil vallen in een gesprek, dat weet ik nog wel.

Een van de begeleiders tegenover je aan tafel: „Ik heb van jouw verhaal geleerd om nog meer mijn onderbuikgevoel te volgen.” Ze probeert het onderwerp, hoe pijnlijk ook, nooit meer te vermijden. „Dat heeft me al boze reacties opgeleverd: hoe dúrf je dat te vragen? Maar ik moet het juíst vragen, vind ik. Want je bent niet de enige die zoiets overkomt, helaas.”

3. De laatste jaren

Je was zeventien toen je jouw geheim onthulde. Je woonde inmiddels in een gezinshuis, een wens die je al langer had. En daar, in die veilige omgeving, was er een hulpverlener die dé vraag stelde.

Het was een optelsom die de hulpverlener ertoe bracht. Je had flashbacks uit het verleden en dan was je moeilijk te bereiken. Je zonderde jezelf af, uren op je kamer, gesloten blik. Dissociëren. En ook het automutileren was niet weg. En toen het net zomervakantie was en je de kans had om met je vader naar opa en oma te gaan, waar je zo gek op was, zei je dat je liever niet met hem in de auto zat. Alleen.

„Daar heb ik lang over nagedacht”, zegt de hulpverlener nu, tegenover je aan tafel. „Waarom je dat niet wilde.”

Je had flashbacks uit het verleden en dan was je moeilijk te bereiken. Je zonderde jezelf af

En toen de hulpverlener ‘het’ vroeg zei je ‘ja’. En weg was je. Bám. Was het moment weer voorbij. Maar je wílde er wel over vertellen, dat zag de hulpverlener aan je manier van kijken. „Ik bleef je aankijken. Het enige dat je zei was ‘ja’ en ‘nee’.”

Mijn vader zei niet: je mag niets zeggen. Maar het was alsof ikzelf niets erover mocht zeggen.

De huisarts verwees je door voor EMDR-therapie, een techniek om bepaalde herinneringen te verwerken. En bij een gespecialiseerd gz-psycholoog verklaarde je wat er was gebeurd.

Je vertelde dat je was misbruikt op zolder, vanaf je zesde. En dat je had gedacht dat het wel zou stoppen toen je niet meer thuis woonde, maar dat het bleef doorgaan, ook toen je in de instellingen verbleef. „Als papa soms naar de groep kwam”, vertelde je in het gesprek. „Dan gingen we ergens naartoe. Dan moest het ook in de auto.” En juist die ervaring, noteerde de psycholoog, had op jou een extra grote impact. Omdat de veiligheid die je dacht te hebben op de groep, er opeens niet bleek te zijn.

Je wilt de hulpverleners niets verwijten. Zij hebben hun best gedaan om je te laten worden wie je nu bent. Een volwassen vrouw met een gelukkige relatie, een huis, een baan, vrijwilligerswerk en al die woonplaatsen getatoeëerd op je arm. Zeven stuks.

Je bent ondanks alles rustig en stabiel. De hulpverlener aan wie je het geheim vertelde, denkt dat het aan je roots ligt.

Je wilt de hulpverleners niets verwijten. Zij hebben hun best gedaan om je te laten worden wie je nu bent

Ik ken zelf geen mensen uit mijn geboorteland.

„Je bent ook gewoon jezelf.”

Ik denk…

„Dat redt jou.”

Ik doe gewoon wat ik doe.

En je weet: praten is voor jou altijd moeilijk geweest. Je kon je afsluiten van al die moeilijke gesprekken die al die behandelaren met je wilden voeren. Dan wílde je de antwoorden wel geven, maar het lukte gewoon niet. Alles in je hoofd voelde zo chaotisch, zo in de war. En tegelijkertijd denk je: was dé vraag maar eerder gesteld. En hadden al die hulpverleners, hoe goed ze het ook bedoelden, maar nog meer naar hun onderbuikgevoel geluisterd. En hadden ze je adoptieouders maar beter in het vizier gehad.

Je hoopt dat er in de jeugdzorg meer continuïteit komt. Eén plek, één vertrouwd gezicht. Want het kost tijd om jezelf te kunnen zijn op een nieuwe plek. En dat lukt niet als je telkens opnieuw moet verhuizen. Telkens nieuwe mensen in wisselende diensten. Daarom is de recente opkomst van het gezinshuis, waar kinderen tot hun achttiende wonen in een ‘gewoon’ huis met gezinsouders, een grote vooruitgang.

Je hebt je ouders al jaren niet meer gezien. Je wilt dat ook niet. Maar je bent ook niet boos op ze. En op dit moment in je leven wil je ook geen aangifte doen. Dat is niet vreemd. Volgens Slachtofferhulp doet in jouw leeftijdsgroep – twintigers – minder dan één op de tien slachtoffers van een seksueel misdrijf aangifte. En zelfs Slachtofferhulp stimuleert het doen van aangifte in veel gevallen niet. Het is een ingrijpend, mentaal belastend proces van jaren en van alle aangiftes komt maar 7 procent op zitting. En dan is ook de uitkomst onzeker. Bewijs het maar eens, jouw woord tegen dat van een ander. Een deel van de aangevers, ziet Slachtofferhulp, krijgt er spijt van.

Het blijft je vader, bovendien. Je voelt nog altijd een soort loyaliteit naar je ouders. Je hebt ervaren dat ze je nooit goed genoeg vonden. Maar je wilde altijd wel graag aan hun verwachtingen voldoen. En eigenlijk nog steeds.

Je ouders zijn op de hoogte gebracht van de beschuldigingen en in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven. Ze onthouden zich van commentaar.

En oh ja, je hebt onlangs via het adoptiebureau je biologische moeder gevonden. Sindsdien hebben jullie goed contact, via Skype. Ze vertelde dat ze je heeft moeten afstaan omdat de familie van je vader geen kind wenste. Ze dacht dat je was geadopteerd in Nieuw-Zeeland.

Adblock test (Why?)


Ze zat haar halve jeugd in de jeugdzorg, maar wat er echt mis was bleef geheim - NRC
Read More

No comments:

Post a Comment

Krijg de pokken, zou ik bijna willen roepen - Telegraaf.nl

[unable to retrieve full-text content] Krijg de pokken, zou ik bijna willen roepen    Telegraaf.nl Een 'individuele keuze' over v...